Bij wedstrijden heb je 3 soorten lopers:
1) De loper die loopt voor de lol (‘Als ik de finish maar haal’).
2) De loper die graag een leuke tijd neerzet, maar daar niet voor het uiterste vol zal gaan (‘Ik zie wel hoe het gaat en hoe de benen voelen’).
3) De loper die er keihard voor gaat en bij de finish te herkennen is aan een voorovergebogen houding en kokhals geluiden (‘Hgghhhhh, hghhhhh’).
Op herken ik mezelf in alle drie de lopers. Ik loop lang niet al mijn wedstrijden voor PR, weet de factoren ‘afzien’ en ‘genieten’ steeds beter met elkaar in balans te brengen, en loop ook zeker wel eens wedstrijdjes puur voor de lol. Nou ja, melkchocolade voor de lol dan.
Want, als ik héél eerlijk ben…ben ik in mijn diepste hard gewoon loper 3. Zo’n loper die er vol voor gaat (goede of geen goede benen) en er zelfs zó vol voor gaat dat de finish soms gepaard gaat met overgeven of flauwvallen. Nu zijn die laatste aspecten mij (gelukkig!) nog nooit overkomen, maar…ik kan me ergens wel indenken dat het me eens zou kunnen gebeuren.
Tot het gaatje gaan. Niet iedereen kan het. Of, beter gezegd, niet iedereen voelt de behoefte om het te kunnen. Iets met een ‘safe zone’. Weten dat je nooit in het rood loopt. Dat je de finish altijd zal halen. Dan maar in een wat mindere tijd. En hoewel dit op zich natuurlijk hartstikke prima is (en eigenlijk ook heerlijk loopt), voel ik zo af en toe een soort van vreemde aantrekkingskracht om er even écht helemaal voor te gaan. Zelfs als ik er eigenlijk helemaal geen zin in heb.
Zoals afgelopen zaterdag. Bij de Horaloop. Ik had me al een tijdje geleden ingeschreven, maar op de ochtend van de start had ik eigenlijk helemaal geen zin. Iets met wat drukke weken, lange werkdagen, vroege ochtenden, en op zaterdag gewoon eens de behoefte om extra lang in bed te blijven liggen stinken en de rest van de dag in lui-modus door te brengen.
Maar ja, eenmaal ingeschreven is ‘niet gaan’ geen optie. En als je dan toch eenmaal voor de start staat, dan kun je maar net zo goed hard gaan. Zelfs al diezelfde ochtend je darmen nog ruzie aan het maken waren om de vraag of het ‘startkak’ was waar je last van had, of dat ordinair de olijfolie van de Italiaan de avond ervoor er in vier grote beurten uit moest. Leeggescheten of niet (pardon my French), starten zou ik. En finishen. Het liefst zo hard als ik kon.
Waarom ik het soms zo lekker vind om zo diep te gaan weet ik niet. En ik moet eerlijk zeggen dat ik het op het moment zelf ook absoluut niet weet. Sterker nog, op het moment zelf denk ik vooral ‘waarom doe ik dit ook alweer?’. Het is een gevecht met je lijf. De strijd tussen opgeven en doorgaan. Zelfs als je eigenlijk niet meer kan.
Want dat het pijn gaat doen, dat weet je. Misschien is dat ook wel de reden dat je vanochtend niet zo’n zin had. Omdat je wist dat het pijn zou gaan doen. Gelukkig duurt vijf kilometer (als alles goed gaat) maar kort. Een minuut of 22/23. Dat is nog te overzien. En dat is ook het leuke aan deze afstand: dat je tot het gaatje kunt gaan zonder te lang duurt. Zoals dat wel gaat bij een 10 kilometer. Waar ik ook wel eens als een dolle ben gestart, om mezelf na 6 kilometer snoeihard tegen te komen.
Een 5 kilometer hoef je minder te doseren. Maar…let wel, het is géén sprint! Uiteindelijk is iedere kilometer er één en ook al kun je misschien harder starten, in the end ga je toch gewoon kapot. En kun je de laatste meters voor de finish aan niets anders denken dat ‘HOE FIJN’ het zou zijn om eindelijk die streep te zijn gepasseerd.
Zo ging het dus zaterdag. Geen zin, spetterpoep, zure benen, maar weten dat daarna alles beter is. Dat alles beter zal zijn. Maar goed, daarvoor moet je nog wel eerst de blubber, bagger en de heuvels door. Je moet wat over hebben voor een goed gevoel.
De eerste kilometer ging lekker. Ik was vrij vooraan gestart en kon al snel mijn eigen tempo pakken. Welk tempo dat was wist ik op dat moment nog niet. Ik besloot onderweg niet teveel op mijn horloge te kijken, maar te gaan en gewoon te kijken waar het schip zou stranden.
Kilometer 2 begon al zwaarder te worden. Vals plat omhoog en een hart even zo hoog in je keel. Voor mij zie ik ‘snelle Saskia’ van de triatlonclub lopen en ben eigenlijk verbaasd dat ik nog zo ‘dichtbij’ haar loop. Met het tempo moet het dus wel goed zitten.
Kilometer 3. De hel van de 5 kilometers. Vind ik dan. Je begint nu echt te merken dat je lijf aan het ontploffen is, maar de finish is nog nét te ver weg om er al echt vreugdevol naar uit te kijken. In mijn hoofd probeer ik in te beelden dat dit een 10 kilometer loop is en dat ik nu dus al op kilometer 8 zit. ‘Niet verslappen, je kan dit’, gaat er als een mantra door mijn hoofd. Ondertussen voel ik mijn longen branden en kan ik er nog net een ‘thumbs up’ uitpersen voor de fotograaf langs de kant (‘Kijk mij eens plezier hebben!’)
Kilometer 4. Afzien. Puur afzien. Je lijf zegt dat het wil stoppen, dat het mooi geweest is zo, maar van je hoofd móet je verder. Je. Mag. Niet. Opgeven! Je hart klopt bijna je borst uit en het snot zit voor je kop. So close and yet so far away. Waar. Is. Die. Finish?!
Dan ineens staat Drikus daar. Je grote held Drikus. Bijna 70 jaar maar met de benen van een jonge God (edit: hij zou later die middag de 10 Engelse Mijl in 1:06:01 volbrengen). Hij schrikt zich een hoedje dat je al bijna bij de finish bent (‘Ik had je hier nog niet verwacht’). Snel trekt hij een sprintje (jawel) om jou nog even met je laatste krachten op de foto te zetten en dan is het aftellen.
Aftellen en….toch die ene dame voor je nog even inhalen die je al de hele tijd in je kielzog hebt. Want ja, zelfs dan, zelfs op het moment dat alles in je lijf schreeuwt ‘Niet harder, niet harder! Dat gaat niet! Dat gaat echt niet!’, kun je blijkbaar toch nog wel harder. Ik haal haar in, probeer de eindsprint naar de finish door te zetten, om alsnog vlak voor de eindstreep weer door haar terug gepakt te worden.
Ik kan er echter niet rouwig om zijn. Ik denk maar één ding: Ik. Ben. Kapot! Op. Leeg. Moe. Waar is het hek? Ik moet even hangen. Even rusten. Oh, en drinken! Dorst dorst! Waarom is 5 kilometer zo zwaar? Waarom maak ik het zo zwaar?
Gelukkig wordt pijn, moeheid en gehijg al snel omgezet in een blije euforie. Niet eens zozeer vanwege mijn tijd (ik zou met 22.16 min uiteindelijk precies 1 seconde boven mijn PR blijven – waar ik op dit parcours helemaal niet ontevreden over ben), maar vooral vanwege het feit dat ik het weer heb gedaan. Dat het is gelukt. Dat ik alles heb gegeven en dat dat goed is. Zelfs als mijn lijf zich de rest van de zaterdag voelt alsof er een tractor overheen heeft gereden. Uitgewoond en leeg. Nee, dat kan vast niet helemaal gezond zijn. Maar dat is het leegeten van een hele zak chips ook niet. En dan geeft dit gevoel toch wel wat meer voldoening.
En mens kan meer dan hij denkt. En hoewel ik ook héél graag loop voor de lol en mijn plezier, blijft de aantrekkingskracht van het gaatje trekken. En is het eens in de zoveel tijd gewoon heerlijk om je grenzen op te zoeken en het snot te laten lopen totdat je echt niet meer kan. Nou ja, bijna dan.
Haha, hoe herkenbaar!! Ik ben meestal ook loper 2 of 3. En als ik loper 3 wil zijn, dan kan ik er ook zenuwachtig van worden. Dan ga je eisen aan jezelf stellen en wil je er alles uithalen wat erin zit. De stemmetjes in m’n hoofd beginnen dan soms al voor de wedstrijd…
Top gelopen!! Ik ga op 9 januari eens kijken of ik op de 5 km ook het snot voor m’n ogen kan lopen. Heb al meer dan een jaar geen 5 km gelopen, dus het wordt weer eens tijd.
Ik ben ook weer begonnen met hardlopen, maar moet rustig aan doen, ik ging wel weer lekker, maar mijn rugprobleem heeft weer even vat op mij. Gelukkig niet zo heftig als eerst, maar pas op de plaats. Ik zat bijna op de 5 km in een keer. maar goed, rustig aan doen….
Slim. Snot voor je kop hollen is namelijk alleen maar aan te raden als je geheel blessurevrij bent en niet in een opbouwfase zit. Dan maak je immers alleen maar meer kapot dan je lief is. Heel verstandig dus! Enne..van rustig aan lopen kun je ook hartstikke genieten. Wat zeg ik: vast nog veel meer 😉